Is de beleggingsportefeuille niet te complex?

Is de beleggingsportefeuille niet te complex? Dat is de vraag die onze riskmanagers bij pensioenfondsen zich weleens stellen. We snappen natuurlijk goed dat er in bijvoorbeeld alternatieve assets wordt belegd vanuit rendementsdoelstellingen en het verlangen naar stabielere rendementen. Wat opvalt is dat de alternatieve assets wat beperkt zijn qua allocatie en daarmee kun je de vraag stellen of de diversificatie naar de veelheid van assetcategorieën en managers wel loont.

Zijn er niet te veel assetcategorieën, te veel externe managers met kleine posities, te intelligente rentestaffels? Daarbij zou je ook rekening moeten houden met de vele beslissingen in de beleggingsadviescommissies, de hogere kosten aan fiduciair management, de hogere kosten aan tweede lijns-visies op beleggingsvoorstellen, kosten aan juridisch ondersteuning, een minder makkelijk uitlegbare performance en een lastige dialoog met de achterban. Dit alles nog afgezien van de vermogensbeheerkosten zelf. Zou de complexiteit inderdaad onwenselijk groot kunnen zijn?Anders geformuleerd:

Wegen de baten van extra diversificatie wel op tegen de kosten en de complexiteit?

Lastig om daar een vinger achter te krijgen, maar gelukkig hebben we wat indicaties van een onderzoek van het quant-team van Probability en een onderzoek uit de Verenigde Staten. Om te voorkomen dat ze in casuïstiek van het ene of het andere fonds zouden vervallen, hebben onze quants de publieke data (DNB) van de dekkingsgraden van de pensioenfondsen maar integraal gedownload en zich de vraag gesteld:

Hoeveel assetcategorieën heb je nodig om de dekkingsgraadmutaties te verklaren?

Dekkingsgraadmutatie wordt in beginsel gedreven door de verandering van de disconteringscurve, returns van staatspapier, investment grade credits, aandelen, private equity, private debt, vastgoed, hedge funds, valuta’s. Daarbij kan je de beschrijving natuurlijk zo uitgebreid en granulair maken als je maar wilt.